Tot nu toe profiteren vooral grote bedrijven en bestaande industrieën van de wereldwijde handel in emissierechten. Dat kan anders. Volgens de Nederlandse vereniging van jonge energiespecialisten, YES-DC, biedt de handel in emissierechten ook kansen voor kleinschalige, duurzame ontwikkeling. Maar dan moet er wel wat veranderen.
De wereldwijde handel in emissierechten is ontstaan in de jaren negentig, toen ook het Kyoto-protocol werd opgesteld. Met het tekenen van het Kyoto-protocol in 1997 stelde een groot aantal landen zichzelf tot doel om de emissie van broeikasgassen, zoals CO2 , terug te dringen. In 2020 moeten we wereldwijd 5% minder CO2 uit stoten dan in 1992 gebeurde. Hiervoor draagt niet elk land evenveel verantwoordelijkheid. Zo moet Nederland 20% minder CO2 uitstoot realiseren, terwijl ontwikkelingslanden vrijwel geen emissiereductie hoeven te bewerkstellingen.
De Nederlandse regering schuift de verantwoordelijkheid door naar energieproducenten en diverse grote bedrijven in Nederland. Bedrijven nemen allerlei maatregelen om efficiënter met energie om te gaan in hun productieproces, en energieproducenten investeren in duurzame vormen van energie, zoals wind en zon. Volgens de economische vuistregel van het 20/80-principe worden eerst de investeringen gedaan die de meeste broeikasgasreductie opleveren. Op een gegeven moment komt men dan toe aan de investeringen die nog maar weinig resultaat opleveren. De reductie van broeikasgasemissie wordt daarom steeds duurder in Nederland, terwijl in bijvoorbeeld ontwikkelingslanden nog volop mogelijkheden zijn om met beperkte investeringen veel reductie van broeikasgasemissie te bewerkstelligen.
Om toch – in mondiaal perspectief – de meeste emissiereductie te kunnen boeken met de beschikbare financiële middelen, is in 1996 gesteld dat landen investeringen in andere landen mogen doen om broeikasgasemissie te reduceren en dat ze deze reductie op eigen conto mogen schrijven. Op deze manier mag tot in de helft van de reductiedoelstellingen van een land voldaan worden. Dit is het Clean Development Mechanism (CDM). Een tweede doel van het CDM is dat met name de projecten worden gefinancierd die tot een duurzame economische ontwikkeling leiden in het land waarin het project wordt uitgevoerd. Onder het CDM is zo een markt gecreëerd in certificaten van broeikasgasemissie reductie.
Taart
Tot nu toe heeft het CDM maar beperkt in haar doelstellingen voorzien. Onder het CDM komen vooral grootschalige projecten aan bod. Projecten binnen het Clean Development Mechanism moeten namelijk gecertificeerd worden, om vast te stellen hoeveel ton CO2-emissie reductie er mee gepaard gaat. De administratieve lasten kunnen bij een grootschalig project gedragen worden, maar bij een klein project niet.
Projecten onder het CDM resulteren niet in duurzame economische ontwikkeling. Projecten richten zich vaak op het afvangen of verminderen van broeikasgassen bij bestaande industrieën in economieën als India (75% van de projecten), terwijl één van de twee doelen van CDM is om economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden te stimuleren. Onevenredig veel projecten vinden plaats in Azië (76%) en Zuid-Amerika (22%) ten opzichte van Afrika (2%) (cijfers tot 2010, UNFCCC).
Bovendien blijkt de opbrengst van de verkoop van emissierechten niet doorslaggevend voor de financiering van een project. De prijs schommelt rond 10-12 euro per ton CO2-reductie. Het is de slagroom op de taart, maar het gaat om de taart zelf. Duurzame economische ontwikkeling wordt door het CDM niet gestimuleerd.
Om te voorkomen dat de administratieve lasten een te hoge drempel zijn, is de volgende oplossing bedacht: meerdere kleinschalige projecten kunnen gezamenlijk een overkoepelend certificaat krijgen. Dit staat bekend als de sectoriale benadering, onder de naam Program of Activities (PoA) of National Appropriate Mitigation Activities (NAMA). Echter, tot op heden zijn er slechts 4 overkoepelende certificaten geregistreerd, met elk maar een klein aantal projecten onder zich.
Om duurzame ontwikkeling bij een project te stimuleren is ook wat bedacht, namelijk een keurmerk: de Gold Standard. Gold Standard projecten worden bijvoorbeeld ook beoordeeld op werkgelegenheid, lucht- en waterkwaliteit, biodiversiteit, human capacity building. Echter, voor Gold Standard geldt hetzelfde als voor bijvoorbeeld Max Havelaar bananen: slechts een kleine, bewuste groep kiest hiervoor.
Kansen
Moet het CDM dan overboord gegooid worden? Op een congres van YES-DC eerder dit jaar is de werking van het CDM kritisch bekeken. Niet weggooien, maar verbeteren waar nodig, was de conclusie van die dag. Het CDM biedt namelijk de mogelijkheid om duurzame energieproductie in ontwikkelingslanden te financieren. Ondanks de eerder genoemde nadelen, is het namelijk wel zo dat door het CDM tot 2012 dertig miljard US dollar is geïnvesteerd in duurzame energieprojecten.
Een politiek stabiel klimaat is een van de voorwaarden om het CDM beter te laten werken. De certificering van projecten is nu kostbaar, omdat slechts weinig mensen opgeleid zijn om te certificeren. Er worden weinig mensen opgeleid, omdat de toekomst van CDM nu bepaald wordt door de onzekerheid over een internationaal klimaatakkoord. Als het CDM wordt losgemaakt van het spel rond het klimaatakkoord en regeringen toezeggen het voor lange duur in stand te houden, loont het voor bedrijven om te investeren in het opleiden van mensen die kunnen certificeren. De administratieve lasten zullen dalen, waardoor het ook voor kleine projecten rendabel kan zijn om certificaten aan te vragen.
Verder moet er meer standaardisatie plaatsvinden, zodat kleine projecten binnen een Program of Acitivties makkelijker gekeurd kunnen worden.
Aangezien duurzame economische ontwikkeling binnen het huidige Clean Development Mechanism geen aandacht krijgt bij de certificering van projecten, wordt aanbevolen om aspecten van duurzame ontwikkeling, die nu in sommige keurmerk certificaten meetellen, altijd mee te laten tellen in de waarde van een certificaat. Dit moet in meer aandacht voor duurzame ontwikkeling resulteren, naast de aandacht voor CO2-emissie reductie. Het is ook belangrijk dat de duurzame ontwikkeling aansluit bij de lokale behoeften.
Daarnaast verdient de financiering van projecten aandacht, en met name de voorfinanciering ten behoeve van certificering. Projecten leveren namelijk pas een aantal jaar na certificering inkomsten op.
Met deze genoemde aanpassingen aan het CDM kan veel gewonnen worden, met name in het voordeel van duurzame energieproductie in ontwikkelingslanden. Sterker nog, ontwikkelingslanden kunnen met het CDM hun voordeel doen door fondsen te werven voor duurzame energie en ontwikkeling! Een en ander hangt wel af van wat er beslist gaat worden op de volgende klimaatconferentie, in Cancun, Mexico, die van 29 november tot 10 december zal plaatsvinden. Ook YES-DC zal met een delegatie aanwezig zijn in Cancun om dit onderwerp mede te belichten en de discussiëren over te gestelde oplossingen.
Het congres van YES-DC was mede mogelijk gemaakt door Hivos en NCDO.